donderdag, september 27, 2007

Dois Rios
In Dois Rios, twee uur bergop en bergaf wandelen van de beschaving, staat een dorp. De lange brede rechte straten lijken verlaten. Door het hele dorp verspreid zitten een paar mensen op de verhoogde straatrand, het stukje onderrug tussen broek en shirt dat vrij is wordt gekieteld door het vele gras en onkruid, stel ik me voor. Ik voel zelf fantoomjeuk en kan het niet laten te krabben. Het dorp bestaat verder uit hitte en ruisende palmbomen en het geluid van de zee. Sommige van de vervallen huizen hebben een schotelantenne.

Op het einde van de lange hoofdlaan liggen de resten van een oude gevangenis, waar ooit zware criminelen opgesloten werden. De fundamenten en wat brokstukken staan er nog, overgroeid met gras en onkruid en beklad met wereldse graffitti die onwezenlijk overkomt op zo'n desolate plek. Op de eerste verdieping is een grote ruimte -ooit een massacel?- die met tralies en een groot hangslot afgesloten is. De stoffige grond lijkt in geen jaren belopen, maar uit het vertrek schalt de vreemdste muziek. Het lijkt wel Braziliaanse country met Beatlesinvloeden. Het klinkt heel vrolijk, maar ik krijg er koude rillingen van. Ik voel me weggelopen uit een aflevering van Lost.

Mijn nieuwe vrienden en ik vluchten naar het verlaten strand. Meer dan een kilometer hagelwit zand, zee, twee rivieren, voor ons alleen. Uitkijkend over de oceaan vertelt een van hen me dat hij bij de US Air Force werkt. Het moet niet gekker worden.

dinsdag, september 18, 2007

Overdag loop ik rond in Rio, bezoek ik marktjes, de Cristo Redentor, de Pão de Açúcar en probeer ik bussen en metro´s uit. 's Avonds zit ik op de bank met André en Vivi, bij wie ik een weekje couch surf. We praten over Rio, het leven, Europa en Brazilië, we zitten op elkaars golflengte en lachen wat af. André werkt in een restaurant en studeert voor kok. Als hij thuiskomt duikt hij de keuken in en maakt bruschetta's voor Vivi en mij, pasta's en Caipirinha. André's zus en haar vriendje nemen me mee om de Morro da Urca te beklimmen, het is een vermoeiend maar mooi pad en het ruikt naar het bos zoals dat vroeger rook, in Brussel bij de kinderopvang van de VRT. Joao praat wat Spaans, Juliana praat wat Engels en ik praat wat Portugees. Joao praat alleen maar in wij, in Juliana en ik, en ik erger me tegen de sterren op, maar dat is niet erg want het bos ruikt lekker en het uitzicht is prachtig en ik zweet mezelf kletsnat en de volgende dag heb ik spierpijn.

Na een week Rio de Janeiro trek ik naar Ilha Grande. Vivi doet me beloven dat ik bij Ciro ga logeren, een vriend van haar die er voor staatsbosbeheer werkt. Ik kan moeilijk anders dan instemmen. Ik ontmoet hem bij het kantoor vlak bij de haven. Hij draagt een boswachtersuniform, het ziet er schattig uit. Hij brengt me naar zijn spartaans ingerichte huis. Stapelbedden, een bank, een tv, een dvd-speler. In een mengeling van Spaans en Portugees leg ik hem uit dat ik de volgende dag een hotel ga zoeken, hij vindt het best. Hij raadt me Dois Meros aan. Dois Meros is een oase. Ik zie twee kamers en kies de duurste. De eerste week vakantie heeft me zo goed als niets gekost, dus ik vind dat ik wel een feestje mag bouwen met mezelf. Mijn kamer heeft een heel groot bed en een binnenplaatsje met een verroeste wenteltrap, een tafeltje en een hangmat. Ik voel me de koningin van het eiland en heb zin in de dagen die voor me liggen. In de wandeling naar de andere kant van Ilha Grande, waar ruïnes van een oude gevangenis aan de zee liggen, in het boottochtje met kapitein Igor, in mijn hangmat.

vrijdag, september 14, 2007

Antonia en Edoardo
'Don’t talk', drukt Vivianne me op het hart. ‘Dan merken ze niet dat je geen Braziliaanse bent, en dan laten ze je met rust’. Ik denk iets anders over dat soort dingen, maar ik knik braaf ja en haal mijn latinaloopje uit de kast om zwijgend de deur van het appartement achter me dicht te trekken.

In de lift knoopt de buurvrouw een praatje met me aan. We lopen samen naar het pleintje aan de voet van de straat waar verkopers slippers, kranten, fruit, gebakken vlees en koffie aanbieden. Onderweg komen we een paar andere buurvrouwen tegen. Ze blijft staan, zoent hen op beide wangen, maakt een praatje en loopt weer verder. Tegen mij zegt ze vanalles in het Portugees en ik probeer vanalles terug te zeggen maar dat gaat heel moeizaam alemaal. Ze schrijft het nummer van de bus naar Copacabana op een briefje en Antonia en haar huisnummer op een ander, zoent me op beide wangen en loopt de andere kant op.

In de bus maak ik een praatje met een jongeman die ingenieur is en voor kok studeert. Hij stapt samen met mij uit in Copacabana, brengt me naar een barretje op een straathoek en bestelt voor zichzelf een klein glaasje koffie waar hij veel suiker in doet. Voor mij laat hij een groot glas komen met een paarsbruine substantie, ijskoud, zoet en vezelig. Het is gemaakt van fruit uit de amazone en het ligt als een steen op mijn maag. De jongeman moet weg, ik zoen hem op beide wangen en hij lacht. Hij vraagt hoe ik heet. Hij heet Edoardo. Hij steekt de straat over.

Weblog Commenting and Trackback by HaloScan.com