Routebeschrijving
Via Buken rijden we Veltem binnen. De kronkelweg langs de boerderijen en de velden en na de laatste kronkel is daar het dorp. Met links De Wijk, waar Lien woonde en de onthaalmoeder en ook Matthias en Michael. Matthias die geadopteerd was uit Colombia en zijn broer Thomas ook, maar ze leken niet op elkaar want de een had kroeshaar en de ander niet, ‘en zo leerde ik voor het eerst over Latijns-Amerika en etnische diversiteit’, vertel ik. We rijden verder het dorp in met links kapsalon Kristel, ‘waar ooit een stukje van het oor van Phillippe afgeknipt is, zo zoemde door de klas’.
Op het einde van de straat slaan we af voor het frietkot – ‘de beste friet van heel België koop je in Veltem’ – en gaan we richting de Nonnen. Daar zaten andere kinderen op school. ‘Dat was een andere klasse, een andere wereld, de Nonnen, van integratie tussen de Nonnen en wij van de gemeenteschool was absoluut geen sprake’, leg ik uit. We rijden de brug over. ‘Daar links heb ik vijf jaar lang elke ochtend op de trein staan wachten,’ en we rijden de berg op ‘en deze berg moest ik vijf jaar lang elke dag opfietsen’, zeg ik er stoer bij. ‘Totdat ik een vriendje vond wiens moeder een auto had zo groot dat mijn fiets erin paste, dat was de vondst van de eeuw’.
Ergens op de berg slaan we rechtsaf en zigzag ik vlot maar keurig de straatjes door die me tot aan de Nieuw Straat leiden. ‘De Nieuw Straat heeft nu een echte straatnaam maar toen wij den Berg nog onveilig maakten, was de Nieuw Straat nog gewoon de Nieuw Straat en stonden er nog geen huizen en dat was handig want dan konden wij auto’s verdekt parkeren en vieze dingen doen. Mochten we daar zin in hebben gehad, natuurlijk’, vertel ik.
Na de nieuw straat gaan we links en dan weer rechts en daar komt de eeuwige hondenuitlater ons tegemoet – we knikken beleefd gedag – en daar loopt de moeder van dat meisje met een baby. ‘Dat meisje heeft een baby en haar vriend heeft haar verlaten nog voor hij vader werd’, weet ik, want ik woon er niet meer, maar ik blijf op de hoogte. Iets verder bij het huis tussen de bomen stoppen we. ‘Zo’, zeg ik. ‘Daar zijn we dan’, en we stappen uit.